UITWERKINGEN
7.1 Eigenschappen en representatievormen
(Dit is de uitwerking van opgave 1 op pagina 102 in Introduction to knowledge systems)
a Het programma heeft 4 verschillende invoertoestanden: (0, 0), (0, 1), (1, 0)
en (1, 1), en twee uitvoertoestanden: 0 en 1.
b We vereisen normaal dat de betekenis van de symbolen niet afhangt van de context.
Hier duidt het symbool 0 drie verschillende getallen aan; het getal
3141592653589793238462643 als het de eerste invoerwaarde van het programma is, het getal
987654321987654321 als het de tweede invoerwaarde van het programma is, en het product van
de twee getallen als het de uitvoerwaarde van het programma is.
(Dit is de uitwerking van opgave 5 op pagina 105 in Introduction to knowledge systems)
a De kanonieke vormen voor de vijf structuren zijn:
1 - (a d e c b f)
2 - (a d e c b f)
3 - (a c e d b f)
4 - (a d e c b f)
5 - (a b f c e d)
b Er geldt dat 1, 2 en 4 equivalent zijn.
(Dit is de uitwerking van opgave 6 op pagina 105 in Introduction to knowledge systems)
a Waar. Het is echter niet beperkt tot voorspellingen. Het heeft betrekking op
elke uitspraak.
b Onwaar. Wat de beste implementatie is hangt af van de toepassing.
c Waar. Met n primitieve proposities kunnen in de propositielogica al 22n
niet equivalente complexe proposities gemaakt worden.
d Onwaar. Het stale data problem treedt alleen op als er meervoudige
representaties zijn die onderling gesynchroniseerd moeten worden.
e Waar. Hoger in de hiërarchie worden meer aspecten buiten beschouwing gelaten.
(Dit is de uitwerking van opgave 7 op pagina 105 in Introduction to knowledge systems)
a Waar. Door het resultaat van de afleiding in de cache op te slaan wordt een
directe representatie gecreëerd.
b Onwaar. Alleen als de waarden waarop de waarde in de cache gebaseerd is,
veranderen, is de waarde in de cache niet meer geldig.
c Waar. Wanneer de waarden waarop een waarde in de cache gebaseerd is, veranderen,
kan een herberekening een andere waarde opleveren.
d Waar. Bij een resolutie die laag genoeg is, veranderen figuren in een punt.
e Waar. Als n en m groot genoeg zijn dan wordt de waarde van de
functie volledig bepaald door de term met de hoogste macht.
(Dit is de uitwerking van opgave 8 op pagina 106 in Introduction to knowledge systems)
a Waar. Bij een impliciete representatie is niet duidelijk waar veranderingen
aangebracht moeten worden. Het is mogelijk dat de gehele representatie aangepast moet
worden.
b Waar. We kunnen niet aangeven welke kennis en informatie precies gebruikt wordt.
c Waar. Alleen door te bepalen hoe punten lijnstukken vormen, te bepalen wat de
vormen van de lijnenstukken zijn en hoe de lijnstukken met elkaar verbonden zijn, kunnen
we de vorm bepalen.
d Onwaar. Men kan ook betekenis toekennen door middel van de manier waarop we de
representatie gebruiken; kijken naar het gedrag. Een declaratieve semantiek is echter
aanzienlijk beter.
e Waar. De referenties van de symbolen met de waarheidswaardetoekenning aan
gerepresenteerde kennis en informatie, bepaalt wat geldig is. De bewijstheorie (proof
semantics) geeft aan welke geldige kennis en informatie we daadwerkelijk kunnen bepalen of
afleiden.
(Dit is de uitwerking van opgave 10 op pagina 107 in Introduction to knowledge systems)
Als m de hoeveelheid door het algoritme gebruikte geheugen ruimte is, dan moet het algoritme in ieder van de m geheugencellen minstens eenmaal iets wegschrijven. Daarvoor moet het algoritme dus minstens m instructies uitvoeren.