UITWERKINGEN

12.4 Voorbeelden van diagnosesystemen

Uitwerking 12.4.1

(Dit is de uitwerking van opgave 5 op pagina 762 van ‘Introduction to knowledge systems’.)

a – Volgens het causale netwerk van figure 9.74 zijn er twee onmiddellijke algemene oorzaak van pallor (er bleek uitzien), namelijk anemia (bloedarmoede) en shock. Deze kunnen dus elk op zich bleekheid veroorzaken.
De onmiddellijke oorzaak van jaundice (er geel uitzien) is hyperbilirubinemia.
b – Ja, geconjugeerde hyperbilirubinemia is een oorzaak van jaundice; in het hiërarchisch causaal netwerk is dit weergegeven door de pijl met bestaanede uit onderbroken strepen van hyperbilirubinemia naar conjugated hyperbilirubinemia; dit duidt erop dat conjugated hyperbilirubinemia een van de (twee) mogelijke soorten hyperbilirubinemia is, en alle soorten veroorzaken jaundice.
Op ongeveer dezelfde manier (maar met nog een extra tussenstap) veroorzaakt hypersplenism pallor: hypersplenism is een van de twee soorten nonhemolytic anemia, die op zijn beurt weer een van de twee soorten anemia is, en anemia veroorzaakt pallor.
c – Hemolytic anemia is een aantrekkelijke diagnostische hypothese bij de combinatie van symptomen jaundice en pallor. Immers, hemolytic anemia, een van de twee soorten anemia, veroorzaakt pallor. Ook veroorzaakt hemolytic anemia de ziekte hyperbilirubinemia, die op zijn beurt jaundice veroorzaakt. Deze ene ziekte verklaart dan beide symptomen.
Gilbert’s disease is niet zo’n aantrekkelijke hypothese. Weliswaar veroorzaakt Gilbert’s disease jaundice via hepatocellular dysfunction, die weer conjugated hyperbilirubinemia veroorzaakt, die zoals we bij b) zagen jaundice veroorzaakt. Echter, Gilbert’s disease veroorzaakt geen pallor, zodat we met een onverklaard symptom blijven zitten.

> Opgave 12.4.1

Uitwerking 12.4.2

(Dit is de uitwerking van opgave 7 op pagina 764 van ‘Introduction to knowledge systems’.)

Deze opgave laat zien hoe soms een superset van een minimale diagnose zelf geen diagnose is.
a – De gedragsregel die het gedrag van een inverter bij input 0 beschrijft is de volgende:

Inverter (x) Þ (not AB(x) Þ [In(x, t) = 1 Û Out(x, t) = 0])

b – Hieronder vullen we de tabel aan met de mogelijke diagnosen:

Diagnose Abnormaal Normaal
1. A B
2. B A
3. A, B --

Hierbij zijn diagnose 1 en 2 minimaal in de zin van GDE (bij iedere echte deelverzameling ervan werken alle componenten, dus dat zijn geen passende diagnosen bij de situatie van figure 9.76), maar diagnose 3 is niet minimaal omdat diagnose 1 en 2 allebei als deelverzamelingen van diagnose 3 gezien kunnen worden.
c – Als beide componenten maar op twee manieren fout kunnen zijn, namelijk vast-op-0 en kortgesloten, dan zijn er maar drie mogelijke diagnosen: {A
stuck}, {Ashorted} (beide corresponderend met diagnose 1 uit b) en {Bshorted} (corresponderend met diagnose 2 uit b).
Er is geen passende diagnose meer die correspondeert met 3 uit b, omdat als A fout is, hij altijd uitkomst 0 geeft bij input 0, en dan moet B goed werken om output 1 te kunnen geven. Hieruit kun je concluderen dat een superset van een minimale diagnose zelf geen diagnose hoeft te zijn. Als de componenten ook nog op een onbekende manier fout kunnen zijn, dan geldt die conclusie niet meer en kun je als extra diagnoses toevoegen: {A
stuck, Bunknown} en {Ashorted, Bunknown}, {Aunknown, Bshorted} en {Aunknown, Bunknown}.

> Opgave 12.4.2